Grooter rijkdom van vormen dan die, welke de orde der Roofdieren aanbiedt, komt misschien in geen andere Zoogdieren-orde voor.Bijna alle lichaamsgrootten, die gelegen zijn tusschen de middelmatige, en een, die de kleinste maar weinig overtreft, zijnin deze orde vertegenwoordigd, de meest verschillende gedaanten in haar vereenigd. Van den geweldigen Leeuw tot den kleinenWezel—welk een aantal tusschenvormen, welk een verscheidenheid van ontwikkeling! Hier de evenredig gebouwde, lieftallige Kat,daar de logge Hyena; hier de slanke, sierlijke Civetkat met haar fijne, gladde huid, daar de krachtige, grove Hond; hier delogge, langzame, zwaarwichtige Beer, daar de behendige, vlugge en lichte Marter: hoe kunnen zij alle tot één groep behooren?—Enhoe kunnen zij alle in één beschrijving samengevoegd worden, zij, die deels op den bodem, deels op de boomen, deels in hetwater wonen en leven? En toch moeten wij ze in verband met elkander behandelen.
Bij alle Roofdieren merkt men zoowel in den lichaamsbouw als in de geestesgaven bij alle verscheidenheid een in ’t oog loopendegelijkvormigheid op. Omgekeerd kan men uit de gewoonten, die al deze dieren in meerdere of mindere mate gemeen hebben, uitde overeenkomstige levenswijze en uit de gelijkheid van ’t voedsel afleiden, dat bij hen de vermogens van het lichaam—voortvloeienduit het maaksel der ledematen, van het gebit en van de spijsverteringsorganen—zoowel als die van den geest in hoofdzaak gelijkaardigmoeten zijn. Van misvormingen en vreemdsoortigheden, van caricatuurachtige wezens en afkeerwekkende gestalten worden in deorde der Roofdieren bijna geen voorbeelden aangetroffen.
Hunne ledematen staan met het lichaam en onderling in evenredige verhouding; zij hebben ieder 4 of 5 teenen, die steeds metmeer of minder krachtige, scherpe of stompe, in scheeden terugtrekbare of vrij liggende klauwen gewapend zijn. De groote volkomenheidder zintuigen is in ’t oog vallend, hoe verschillend hun ontwikkeling ook moge schijnen. Het gebit, dat uit alle drie soortenvan tanden bestaat, bevat krachtige, scherpe—deels meer of minder slanke en éénspitsige, deels scherp getakte—in en tusschenelkander grijpende tanden, die met lange wortels stevig bevestigd zijn in forsch gebouwde kaken, waarvan de onderste doorkrachtige spieren bewogen wordt.
De maag is altijd enkelvoudig, niet in afdeelingen verdeeld, de darm gewoonlijk kort of middelmatig lang, de blinde darm altijdkort. Eigenaardig zijn bij sommige Roofdieren de aarsklieren, welke een sterk riekend vocht afscheiden, dat evenzeer een middelis om zich te verdedigen tegen sterkere als tot het aanlokken van zwakkere dieren; deze klieren leveren soms een vettige stoftot het inwrijven van het vel.
Bij het nauwkeuriger ontleden van de Roofdieren merkt men de volgende, meer of minder voorkomende eigenaardigheden van lichaamsbouwop. Het skelet, is in weerwil van de lichtheid en sierlijkheid van vele leden dezer orde, betrekkelijk stevig. Het geraamtevan den kop is langwerpig; het schedelgedeelte is ongeveer even sterk ontwikkeld als het aangezichtsgedeelte. De krachtigekammen en lijsten als ook de gewelfde en tamelijk ver van den schedel afwijkende jukbogen verschaffen aan de krachtige kauwspierende voor hun bevestiging vereischte oppervlakte. De oogholten zijn groot, de gehoorblazen gezwollen, de beenderen en kraakbeenderenvan den neus zeer uitgebreid: aan de drie hierbij behoorende zintuigen wordt dus de noodige ruimte aangeboden voor hun volledigeontwikkeling. Aan de wervels merkt men sterke doornuitsteeksels en lange dwarse uitsteeksels op; de lendewervels vergroeiendikwijls bijna volkomen met elkander; het aantal staartwervels wisselt