Naar het Fransch van Mevr. Jane Dieulafoy.
De synagoge Santa Maria la Blanca in Toledo.
De aanblik van Castilië.—De rondtrekkende kudden.—De Mesta.—De Taag en haar dichters.—De Cuesta del Carmel.—De Cristo de laLuz.—De hydraulische machine van Juanilo Turriano.—De Zocodover.—Oude paleizen en antieke synagogen.—De Joden van Toledo.—Eenherinnering aan de overstrooming van de Taag.
Castiliaansche schoone. |
“Van Madrid naar Toledo,” schrijft een spaansch schrijver uit de 18de eeuw, “leidt een volkomen vlakke weg.”
Hoe waar is dat nog steeds, en wat is die weg somber en eentonig, die zich tusschen de hoofdstad van het moderne Spanje ende oude hoofdstad van het westgothisch rijk uitstrekt! Nauwelijks heeft men de huizen van Madrid, die amphitheatersgewijsgerangschikt zijn boven den blauwen halven cirkel van de Guadarramaketen, uit het gezicht verloren, of men betreedt een streekzoo verlaten, dat ze iemand een huivering bezorgt.
Boven zich ziet men den hemel onverstoorbaar blauw, en beneden strekt zich eene eentonige, grijze vlakte uit, bezaaid metsprieten van een harde grassoort, en hier en daar de asch van het stroo, dat terstond na den oogst verbrand wordt. De zeerweinige dorpen, waarvan de hutten gebouwd zijn van aarde of van steenen, die de kleur van den grond hebben, zijn haast niette onderscheiden. Men zou ze heelemaal niet zien, wanneer niet enkele boomen een mager bouquetje van groen deden oprijzenrondom de armoedige plaatsjes. Als men door de kale vlakte gaat, komt men tot de overtuiging, dat de bevelen van den Raadvan Castilië, waarbij aan elken dorpsbewoner de plicht werd opgelegd, minstens vijf boomen per jaar te planten, wel slechtwerden opgevolgd.
De oorsprong van die antieke verordening klimt seker wel op tot een periode uit het grijs verleden. Bladzijde 370Zou zij mogelijk nog in verband staan met zekere oude wetten van den godsdienst, waarbij het aanplanten van boomen, het ontginnenvan woeste gronden en het telen van vee behoorden tot de vrome werken, door Ormuzd, den god van het oude Perzië, bevolen engezegend? De Arabieren hadden zich in hun omzwervingen te zeer gemengd onder de volken, die ze onderworpen hadden, en de Perzenhadden door hun wetenschap, hun intelligentie en hun kunstzin te veel indruk op hen gemaakt, dan dat zij aan dien invloedkonden zijn ontsnapt. Moet men zich erover verbazen, als ze aan dat volk hun wetten ontleenden en de daar heerschende overleveringenmeebrachten naar Spanje, wetten, die de Christenen na de verdrijving van den erfvijand wijs genoeg waren te behouden? Watzou het te wenschen zijn geweest, dat ze de bepalingen onveranderd hadden gelaten, die den akkerbouw regelden; de helft vanSpanje zou niet onvruchtbaar en dor zijn zooals tegenwoordig.
Hoe het zij, men behoeft geen moeite te doen, boomen te zoeken tusschen Madrid en Toledo. Men zou er zijn oogen vruchte