Algemeene
Geschiedenis
IN VERHALEN.
Een Leesboek
BESTEMD TOT ZELFONDERRICHT EN TOT LEIDDRAAD
BIJ HET ONDERWIJS.
Vrij naar het Hoogduitsch van
H. SOLGER.
OUDHEID.
Apeldoorn,
N. A. HINGST.
1880.
N.B. Men zoeke den inhoud van dit eerste deeltje achterin; den inhoud vanhet 2e deeltje (Middeleeuwen) op de keerzijde.
EEN LEESBOEK
BESTEMD TOT
ZELFONDERRICHT en TEN GEBRUIKE aan INRICHTINGEN van ONDERWIJS.
Vrij naar het Hoogduitsch van H. SOLGER.
OUDHEID.
Apeldoorn,
N. A. HINGST.
Stoomdruk van J. van Boekhoven te Utrecht.
1. Het ligt volstrekt niet in onze bedoeling, hier vanhet ontstaan der wereld en der menschen te spreken.Wat daarover door geleerde mannen geschreven is, laatzich niet zoo licht begrijpelijk maken. Zooveel schijntechter duidelijk, dat eerstens de aarde reeds sedert duizendenjaren bestaat, dat zij verder merkwaardige veranderingenondergaan heeft, en dat ook de menschen reedszeer lang daarop aanwezig zijn en zich eerst langzamerhandontwikkeld hebben.
Door de opgravingen, die steeds ijverig worden voortgezet,heeft men omtrent de ontwikkeling der aarde zeerbelangrijke ervaringen opgedaan. Daarbij heeft men bevonden,dat er in overoude tijden reeds menschen waren,en dat dezen hunne woonplaatsen dikwijls op palen in ’twater bouwden, weshalve men van bewoners vanpaaldorpen spreekt. Dezen hadden aanvankelijk slechtssteenen gereedschappen, en er verliepen vrij lange[4]tijdperken, eer men door middel van het vuur de metalen,vooral het ijzer, verwerkte. De oudste werktuigen zijnin elk geval de wapenen, waaronder hamer en speerden oudsten rang bekleedden. Met pijl en boog werd degrond gelegd tot de jacht; de bijl en het mes diendenook tot vreedzame doeleinden.
2. Ofschoon de mensch aan lichamelijke kracht bij dedieren achterstaat, overtreft hij hen toch door zijn verstandzoo, dat hij ze aan zich dienstbaar kan maken.Terwijl hij nuttige dieren aan zich gewende en die aankweekte,legde hij den grond tot de veeteelt; en doorde vruchten der planten te verzamelen en de zaden uitte strooien, leerde hij langzamerhand den akkerbouw,die eene bron van den rijksten zegen werd. Want terwijlde herder om den wil der weilanden dikwijls verhuizenmoet en weinig vormenden of ontwikkelenden arbeid heeft,is de landman die den oogst afwacht, aan een bepaaldewoonplaats gebonden en moet bij zijn doen op het velden te huis bestendig nadenken en zoodoende ook tot betereinrichtingen geraken. De rondtrekkende herder wil weiniggenooten, om aan zijne kudde veel plaats te verzekeren;de gezeten landman ziet gaarne, dat naast zijne woningnog andere bestaan. De akkerbouw bevorderde du