[417]

Elfde Orde.

De Evenvingerigen (Artiodactyla).

In de orde van de Evenvingerigen vereenigt men alle Hoefdieren, bij welke aan iederen voet slechts 2 teenen tot ontwikkeling zijn gekomen, of althans de drieoverige aanmerkelijk overtreffen. De derde en vierde teen, dus die, welke bij den mensch middelvinger en ringvinger heeten,zijn bij de Evenvingerigen buitengewoon krachtig ontwikkeld; de eene even sterk als de andere, terwijl de beide andere meerof minder in ontwikkeling achtergebleven zijn. De eerste teen (de duim van den mensch) is bij alle Evenvingerigen volkomenverdwenen. Het geraamte onderscheidt zich bovendien door de groote standvastigheid van het getal rug- en lendewervels, dataltijd, behalve bij eenige rassen van huisdieren, 19 bedraagt, en door het ontbreken van de sleutelbeenderen. Als wij hiernog bijvoegen, dat er zelden email-lagen in de maaltanden doordringen, hebben wij, behalve de overeenstemmende eigenaardighedenvan den ontwikkelingsgang, alle gemeenschappelijke verschijnselen in den lichaamsbouw van de Evenvingerigen op den voorgrondgesteld. In levenswijze gelijken de Evenvingerigen in zooverre op elkander, dat de meeste uitsluitend, de overige althanshoofdzakelijk planteneters zijn. In alle andere opzichten biedt deze orde, die zulk een groot aantal vormen omvat, een grooteverscheidenheid van verschijnselen aan.

De Evenvingerigen ontbreken op Nieuw-Zeeland en op het vasteland van Australië, maar komen overigens in alle door land-Zoogdierenbewoonde gedeelten van de wereld voor. Voorwereldlijke Evenvingeren bestaan sedert het tertiaire tijdvak.

Het groot aantal soorten van Evenvingerigen en het verschil dat zij vertoonen, maakt het gewenscht, de orde in de eerste plaatsin onderorden te verdeelen. Men onderscheidt er twee: de Veelhoevigen (Multungulata), bij welke, behalve de beide voornaamste teenen, ook nog de tweede en de vijfde teen goed ontwikkeld zijn, en de Tweehoevigen of Herkauwers (Bidactyla, Ruminantia), waarbij de tweede en de vijfde teen geheel of grootendeels ontbreken. Bovendien zijn de middelhands- (middelvoets-) beenderenbij gene van elkander gescheiden, bij deze onderling vergroeid.


De leden van de onderorde der Herkauwers of Tweehoevigen zijn, ondanks haar grooten vormenrijkdom, innig aan elkander verwant: zij zijn gehoornd of ongehoornd, fraai gevormd of plompgebouwd, bevallig of leelijk; hun grootte wisselt af binnen zeer wijde grenzen. De volgende kenmerken hebben zij onderlinggemeen: de hals is lang en zeer lenig, de kop aan het voorhoofd zeer verbreed en dikwijls met hoornen of geweien, met groote,levendige, niet zelden buitengewoon schoone oogen en met goed gevormde, overeindstaande ooren versierd; de lippen zijn beweeglijk,dikwijls onbehaard en bijna altijd zonder snorren of borstels; de staart bereikt slechts zelden het hielgewricht, maar isbij de meeste soorten kort. Het lichaam is bedekt met een kort, dicht, nauw aanliggend en zacht haarkleed, dat zich aan denhals, de kin en op den rug soms tot manen, en aan de spits van den staart soms tot een kwast verlengt. Nooit is het borstelig,dikwijls echter buitengewoon fijn, wollig en gekroesd. De kleur is zeer verschillend. Zeer veel overeenstemming bestaat erin het maaksel van de tanden, de samenstelling van het gebit en den bouw van het geraamte. 6 snijt

...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!